Tweede Kamercommissie Klimaat en Groene Groei ontvangt oplossingen voor nakomen klimaatakkoord Parijs
Klimaatbeleid
De Tweede Kamercommissie voor Klimaat en Groene Groei ontving deze week een lijst met oplossingen...
De nood is ongekend hoog. Afgelopen maand slingerde het IPCC z’n boodschap nog eens de wereld in: klimaatverandering bestaat, menselijk uitstoot van broeikasgassen is de oorzaak van de verandering en we hebben nog heel eventjes om een mondiale ramp binnen de perken te houden. Al moet het snel gebeuren en iedereen moet mee doen. Rijke én arme landen.
Maar hoe dringend de boodschap van het VN klimaatpanel ook is, hij is niet bepaald nieuw. Ruim voor het Kyoto klimaatverdrag van 1997 stond ‘het broeikaseffect’ hoog op de agenda. En sinds 1997 hebben alle regeringen in de wereld min of meer toegegeven dat de verantwoordelijkheid om opwarming van de aarde tegen te gaan bij de staat ligt.
Waarom zijn er in de tussentijd dan toch zoveel kolen-en gascentrales bijgebouwd? En waarom ligt de wereld nog steeds mijlenver achter met vergroenen? Waarom zijn staten zo gehecht aan hun fossiele huishouding? Waarom stapt president Obama, omwille van het klimaat, over van steenkolen op schaliegas, van fossiel op fossiel? Waarom zijn zonne-en windenergie in grote delen van de wereld nog steeds randfenomenen?
Om te begrijpen waarom de transitie naar duurzaam zo traag verloopt moeten we eens goed kijken naar fossiele brandstof. Die brandstof is niet zomaar een grondstof – zoals suiker. Kolen, olie en gas liggen namelijk in het hart van de moderne samenleving.
Fossiele brandstof is zowel een economische factor, als een machtsfactor. Dat komt door het volgende: hoe meer onmiddellijke toegang tot energie een land heeft, hoe rijker het land, hoe beter de economie draait, hoe machtiger de regering. Het is een bekend kenmerk van ontwikkelingslanden dat de stroom er regelmatig uitvalt door weinig en sporadisch beschikbare energie. Flikkerende gloeilampen zijn een teken van armoede. Bedrijven, burgers en overheden willen zoveel mogelijk, onmiddellijk beschikbare energie.
Echter, de honger naar energie wordt ernstig ingeperkt omdat elektriciteit en warme niet in voldoende mate zijn op te slaan. Geen accu is groot genoeg om een woonwijk, laat staan een fabriek op te laten draaien. Honger naar energie, en de beperkte mogelijkheid van energieopslag vormen de ‘energieparameters’ van de moderne economie. En ze veroorzaken een spanning – want hoeveel energie je ook wil, je kan er geen voorraadje van aanleggen.
De adembenemende schoonheid van fossiele brandstoffen is dat ze deze spanning oplossen. In plaats van een enorme batterij, kan je een enorme stapel steenkool hebben liggen. In plaats van een reusachtige accu, heb je een gasbel of een olieplas. Daarin ligt de garantie dat de lichtjes in de huizen van Nederland blijven branden, dat de computer aan gaat wanneer je wilt, kortom: dat de spreekwoordelijke bakker z’n brood kan bakken. Brandstoffen geven bedrijven simpele zekerheid, en overheden makkelijke macht.
Zoals de premier van Canada, in zijn verdediging van Canadese oliewinning, het cynisch verwoordde: ‘Geen enkel land gaat iets doen tegen klimaatverandering, wat ze ook zeggen, geen enkel land gaat moedwillig banen en economische groei verwoesten. Wij zijn daar alleen wat eerlijker over.’
De twee energieparameters van de moderne economie (1. zo veel mogelijk energie, die je 2., helaas, niet op kan slaan) bepalen nog steeds de keuzes van regeringen en bedrijven, en ze wijzen ondubbelzinnig in de richting van fossiel.
Het is dus niet vreemd dat regeringen en het bedrijfsleven vergroenen ‘aan de rand’ van de economie, daar waar er in de marges gesleuteld kan worden, en niet in de kern. Dat komt neer op het toevoegen van windmolenparken, het bijbouwen van zonnepanelen, het bijmengen van biogas uit koeienmest of het bijstoken met restwarmte uit vers gemolken koemelk (dat gebeurt!).
De vraag is langzamerhand: tot welk punt laten we ons overheden vrolijk de randen van de economie groen verven, en wanneer gaan we het fossiele hart van de economie aanpakken?
Een vraag die niet slechts door regeringsleiders en grote bedrijven beantwoord kan worden. Burgers en kleine ondernemers spelen een cruciale rol. Door samen groene energie in te kopen en experimenten te financieren kunnen burgers en MKB stilletjes het fossiele tapijt onder grote bedrijven vandaan trekken.
E.On maakte vorige week bekend alleen nog maar te investeren in duurzaam, en haar fossiele park af te splitsen en te verkopen. Een slimme zet, maar wel veel te laat. Bovendien een zet die het bedrijf niet had gedaan als duizenden burgers en ondernemers niet alvast in Duitsland de weg bereid hadden, en zich niet verenigd hadden in groene energiecoöperaties. Innovatie wordt gedreven door kleine beginners en wendbare bedrijfjes. Door te investeren in slimme netten, slimme meters en energieopslag kan een verschil gemaakt worden.
Maar dat verschil wordt niet gemaakt door marktspelers die hun fossiele oplossingen nog steeds binnen handbereik hebben. Alleen een hele brede beweging van energiecoöperaties, eindeloze experimenten en kleinschalige initiatieven brengt de boel in beweging. Want er is één ding dat regeringsleiders enger vinden dan een gebrek aan kolen en gas, dat zijn boze, gedreven burgers.
Foto: R. Morijn/Shutterstock.com